Afbeelding: Mark Roche

Afbeelding: Mark Roche

Na de havo kwam ik op de opleiding tandartsassistent terecht. In de tweede week kregen we een map in onze handen gedrukt. Daarin stonden alle behandelingen uitgeschreven alsof het om een waar toneelstuk ging:

assistente: geeft bonding aan
tandarts: smeert bonding op element
assistente: pakt bonding terug, geeft lamp aan

De map begon met tandsteen verwijderen en een simpele vulling en de moeilijkheidsgraad liep steeds verder op. We werden geacht deze behandelingen uit ons hoofd te leren. Tijdens de lessen ‘assisteren – praktijk’ moesten we die behandelingen oefenen, zonder papier erbij natuurlijk, zodat we ze tijdens de stage vlekkeloos konden uitvoeren.

Ik had het al snel gehad met die map. Het was namelijk veel makkelijker om die behandelingen te onthouden als je de theorie erachter kende, dus ik stortte me op het boek van het vak ‘assisteren – theorie’. Daaruit leerde ik dat ets is bedoeld om het dentine en het glazuur ruwer te maken, waardoor het oppervlak groter wordt. De bonding heeft daardoor meer houvast, waardoor de composiet beter blijft ‘plakken’.
 Ik hoefde dus niet te leren ‘geef ets aan, pak ets terug, etc.’ want de volgorde van de materialen was logisch. En dat ik het moest aangeven, vond ik ook wel vanzelfsprekend. Bovendien kwam ik er al snel achter dat misschien 3 procent van alle behandelingen precies zo verliep als beschreven in die map en dat je bij de overige 97 procent moest improviseren, wat een stuk eenvoudiger werd als je de theorie kende en daardoor kon inspelen op de volgende ‘move’ van de tandarts.

Tijdens mijn eerste stage vroeg de tandarts na een paar dagen bij welke behandelingen ik al kon helpen. Nou, bij tandsteen verwijderen, een eenvoudige vulling en een drievlaksvulling zou ook wel gaan. Toen er dus eindelijk, in mijn derde stageweek, een eenvoudige vulling gemaakt moest worden (in de jaren erna leerde ik overigens dat een eenvoudige vulling bijna nooit voorkomt), mocht ik ‘voor het echie’ plaatsnemen op de stoel van de assistente. Mijn eerste simpele vulling in de praktijk was een drama; het werd een endo.

Een endo is een wortelkanaalbehandeling. Theoriedocent Guido, zelf tandarts, zei daar ooit over: ‘Sommige mensen noemen het een zenuwbehandeling en dat slaat natuurlijk helemaal nergens op. We behandelen de zenuw niet, we rukken ‘m eruit.’
Op het moment dat mijn eenvoudige vulling een endo werd, kende ik de theorie van een endo nog niet; dat was tweedejaarsstof. Ik moest improviseren en ik had geen flauw idee waar ik mee bezig was. Drama. Na de behandeling zei die tandarts ook nog even dat het ‘niet zo best was gegaan’ en op mijn antwoord dat endo’s pas in het tweede jaar behandeld werden, zei hij: ‘Als ik iemand van straat pluk om assistente te worden, dan verwacht ik dat ze binnen twee weken volledig meedraait. En dat verwacht ik van jou dus ook.’ Was ik destijds iets mondiger geweest, dan had ik natuurlijk gezegd dat de onbetaalde stage onderdeel is van een driejarige opleiding en dat je dat niet kunt vergelijken met een arbeidsovereenkomst met iemand die het vak letterlijk in de praktijk moet leren.

Voor mijn tweedejaarsstage kwam ik terecht bij tandarts V., de tandarts die me nu nog steeds opbelt als hij zieke of vakantievierende assistentes heeft. Wat een verademing was dát zeg, na die tandarts in het eerste jaar! Als tandarts V. om een voor mij onverwacht instrument vroeg, zei hij er direct bij waar hij het voor nodig had. En toen ik eens de composietlamp uit de mond van een patiënt haalde met de vulling eraan, kon hij maar met moeite voorkomen dat hij in de lach schoot. ‘Hm,’ zei hij, heel chill, ‘het resultaat valt me tegen. Dat doen we even opnieuw.’

Behalve de relaxte tandarts, had deze praktijk nog een groot voordeel. Alhoewel ik de theorie van de endo inmiddels van voor naar achter kende en ook weer terug, brak het zweet me nog steeds uit bij de gedachte aan die behandeling. Ik kon het dan ook wel uitschreeuwen van plezier toen ik hoorde dat er in deze praktijk een paar dagen per week een endospecialist was, naar wie alle endo’s verwezen werden. Niet de manier om over de bibbers voor die behandeling heen te komen, dat wist ik ook wel, maar op dat moment voelde het alsof ik werd behoed voor drama en ellende. Voor de vorm keek ik wel een paar keer een dagdeel mee bij de endospecialist, waar ik ook echt wel veel van opgestoken heb, maar ik was tegelijkertijd blij dat zij gewend was te werken zonder assistente. Toen ik een jaar later terugkwam in die praktijk, had de endospecialist een eigen praktijk geopend. In Arnhem, of ergens daar in die contreien. In ieder geval te ver weg om daar patiënten naartoe te sturen. Endo’s werden dus weer gewoon door de tandarts gedaan.

Dus ik deed endo’s, al was het niet van harte. Het was ook een gevaarlijke onderneming vond ik. Je moest een gasbrander aanzetten, wat me natuurlijk nooit lukte. En het was sowieso oppassen geblazen, want je hoefde die gasbrander maar net verkeerd vast te houden en de monitor van de beveiligingscamera smolt. Of er verscheen een mooie schroeiplek op de witte muur. Of de patiënt vatte vlam.
En als het dan eindelijk gelukt was een vlammetje te produceren zonder de praktijk af te fikken, was het de bedoeling dat je een instrument in die vlam hield om ‘m goed heet te maken, zodat de rubberen stiften die in het wortelkanaal geplaatst waren, afgebrand konden worden. Maar dan moest je dus wel weer goed opletten dat je dat instrument op de juiste manier aan de tandarts aangaf en hem geen brandwonden bezorgde. Daar werd niemand vrolijk van.
Als ik in de agenda dan ook een ingevulde spoedplek met de naam van een patiënt zag staan en daarachter de opmerking ‘last’, kreeg ik het spontaan warm. Negen van de tien keer was ‘last’ synoniem voor ‘endo start’.

Begin deze maand was ik weer vier dagen bij deze tandarts. Op de eerste dag stond er een ‘endo af’ op de agenda en ik begon met aftellen. Over twee uur is die behandeling achter de rug. Over anderhalf uur is die behandeling achter de rug. Maar eenmaal bezig met die behandeling, viel het me eigenlijk reuze mee. Toen ik een endonaaldje uit de endodoos wilde halen met m’n vingers, hoorde ik in mijn hoofd tandarts Guido weer, tijdens het vak ‘instrument- en materiaalkunde’. Als je tijdens dat vak zonder pincet een endonaaldje wilde pakken, dan brulde hij op volle sterkte door het lokaal: ‘Niet met je vingers in de endodoos!’ Waar je dan natuurlijk zo van schrok dat je heel die endodoos op de grond liet kletteren.

De dagen erna deed ik nog wat endo’s en ik moet zeggen, de theorie zat er nog goed in. Heel eerlijk ging het me zelfs best goed af.
Op de vierde dag stond er op de spoedplek weer een ‘last’-afspraak. Ik legde de endospullen klaar en wachtte af tot de tandarts om de eerste vijltjes zou vragen. Maar hij vroeg om ets en bonding en ik betrapte mezelf erop dat ik ervan baalde dat het een gewone vulling werd en geen endo. Het duurde vijftien jaar, maar ik ben over mijn endo-angst heen.

Nu ligt op mijn bureau niet meer het boek ‘Assisteren bij tandheelkundige behandelingen’ maar de dossiers voor het integratiepracticum. Ik ken de theorie. Ik wéét dat ik de theorie ken. En toch krijg ik het warm als ik de dossiers bekijk. Misschien ben ik over 15 jaar klaar voor dit vak.