PleitenDat ik een toga droeg, vond ik niet eens zo vreemd. Wat ik wel raar vond was de bef; het was een wegwerpbef die meer leek op een neusmondmasker van de tandarts. En dat die toga van groen papier was klopte volgens mij ook niet helemaal, maar niemand anders keek ervan op. Waar ook niemand van opkeek, was dat de rechtszaal ook gelijk de kantine was. Terwijl de rechters hun werk deden, zat het grootste deel van de aanwezigen te kauwen op tosti’s en broodjes gezond. Mijn kantoorgenoten, die toch verdraaid veel leken op de acteurs uit ‘Keyzer & De Boer’, vonden het doodnormaal en probeerden me moed in te spreken. Ik zou straks voor het eerst gaan pleiten, zonder voorbereiding, zonder ervaring. Zij vertrokken en daar stond ik dan…

Op zich begrijp ik wel waar deze droom vandaan kwam. In het voorjaar van 2012 wil ik het vak Juridische gespreksvaardigheden doen, waar het gaat om spreken. Volgend jaar staat het Integratiepracticum op mijn planning, wat neerkomt op pleiten. Na de master wil ik de advocatuur in, kortom, dat pleiten dat zou nog een groot ding gaan worden. En op zich leek dat me wel wat, als ik niet zo zenuwachtig zou worden van spreken in het openbaar. Ok, dat is niet helemaal waar; het was gewoon érg lang geleden dat ik dat had gedaan, voor een grote groep mensen staan en wat zeggen. Als ik eenmaal over die drempel heen ben, gaan de keren daarna zonder problemen. Ik moest dat dus gewoon gaan oefenen. Gelukkig ben ik lid van de Amsterdamse Juridische Vereniging en daarmee ook gelijk van het Pleitgenootschap UPGA, dus ik besloot daar vanaf dit jaar flink gebruik van te gaan maken. Hoe eng ik het voor zo’n eerste keer ook zou vinden. Liever domme dingen zeggen en raar doen in een kleine groep, dan straks, als het ‘echt’ is.

Dit droomde ik dus een paar dagen voor de themadag Strafrecht van UPGA. Het was de eerste pleitsessie van het jaar en er was een speciale workshop voor beginners: rechtenstudenten die nog nooit hadden gepleit. Over de inhoud maakte ik me niet zo veel zorgen. Strafrecht, dat zou wel lukken. Maar het pleiten an sich, dat vond ik best griezelig. En wat viel het achteraf ontzettend mee! De drempel om te spreken werd vooral weggenomen door de toga (jawel, UPGA gaat voor de totale ervaring). Wat gaaf om een toga aan te hebben. Wat voelde dat goed! Alhoewel ik mijn handen voelde trillen, kwam mijn verhaal vrij makkelijk m’n mond uit. Resultaat: complimenten en opmerkingen dat ik hier vooral mee door moet gaan. Wat een heerlijke dag was dat.

Een paar weken later was er een extra pleitsessie. Het onderwerp was dit keer ‘recht van overpad’. Tsja. Had ik de vorige keer nog het gevoel dat de inhoud wel goed zat, maar dat ik dat pleiten wel eng vond, deze keer ging ik naar Amsterdam met het gevoel dat het pleiten wel zou lukken, maar die inhoud…!
Gelukkig had ik me ook deze keer zorgen om niets gemaakt. Als advocaat van de gedaagde partij haalde ik keurig alle argumenten van de eiser onderuit. Het was weer geweldig. Resultaat: een dikke 8, complimenten en opmerkingen dat ik hier vooral mee door moet gaan. Over een paar weken mag ik dus weer een toga aan. Dan mag ik weer pleiten.

Vond ik mijn droom een paar maanden geleden nog een regelrechte nachtmerrie, nu moet ik er alleen maar heel hard om lachen. Hoe aandoenlijk. Tegelijkertijd vraag ik me af wanneer ik deze tekst aandoenlijk zal vinden. Wanneer voelt het niet meer bijzonder om een toga te dragen, maar vind ik het doodnormaal? Misschien vind ik het ‘straks’ wel een onhandig rotding. En ik ben vooral ontzettend benieuwd of ik het merk, dat moment waarop het normaal is geworden.