Als er één droom is die ik altijd heb gehad, dan is dat toch wel ‘schrijfster worden’. Schrijfopdrachten op school heb ik nooit vervelend gevonden en als ik na school naar huis ging, vond je me altijd op dezelfde plek: achter m’n bureau. Ik schreef en ik schreef en ik schreef. Dagboeken, brieven, gedichten en verhalen. Vooral verhalen, want daarmee wilde ik als ik later groot was m’n geld verdienen. Met de verhalen die ik verzon.

Inmiddels verdien ik mijn geld (onder andere) met schrijven, maar toch niet helemaal op de manier die ik destijds voor ogen had. Terwijl dat toch altijd wel een beetje achter in m’n hoofd blijft rondzoemen. Daarom probeer ik ieder jaar mee te doen met NaNoWriMo: in één maand een roman schrijven. Ok, dat klinkt heftiger dan het is, want natuurlijk heb je na die 30 dagen niet een prachtig kloppend manuscript liggen dat zó naar een uitgever kan. De National Novel Writing Month (alhoewel inmiddels meer International, maar kniesoor die daar op let) is er vooral voor bedoeld om te schrijven. Om woorden op papier te knallen, ideeën uit te werken, echt te schrijven. Je leest niets na, je corrigeert niets, je herschrijft niet. Dat komt later. In november (want dat is dé maand) schrijf je. 1667 woorden per dag, 50.000 woorden in totaal.

De afgelopen jaren heb ik gemerkt dat enige vorm van voorbereiding wel handig is. Op 1 november je favoriete schrijfapp openen en nog geen idee hebben wie wat wanneer waarom hoe gaat beleven, dat werkt niet. Been there, done that. Ik heb ook geleerd dat ik niet moet proberen om een vette thriller te schrijven in november. Het plot dat ik bedacht had was dan misschien wel ok, de uitwerking was niet te doen, omdat ik steeds feiten wilde checken. En nee, eigenlijk moet je dat niet doen in het WriMo-proces, maar toch. Als het verloop van het verhaal afhangt van zo’n feitje, tja.

Wat voor mij wél werkt tijdens NaNo is het schrijven van – en nu niet lachen – chicklit. Ik zweer het. Het genre dat ik af en toe als tussendoortje pak, omdat het zo makkelijk wegleest en waarvan je op bladzijde drie al weet hoe het gaat aflopen (spoiler alert: ze krijgen elkaar). Het genre dat je als serieuze schrijfster links moet laten liggen. Toch? Dát genre schrijf ik als een malle, blijkbaar.

Dus voor dit jaar heb ik een waan-zin-nig plot. Of nou ja, in ieder geval een waan-zin-nig idee voor een verhaal. Want het wordt alleen een waanzinnig plot als ik de boel een beetje aandik en er heel veel meer omheen fantaseer. Ja, deels autobiografisch, want echt, ik heb afgelopen zomer dingen meegemaakt die té mooi en té bizar zijn om er niets mee te doen, maar alleen die gebeurtenissen beschrijven, ja, nou, nee, dat is wel vermakelijk, maar een roman wordt het niet. Aandikken en overdrijven dus. Fictie maken van non-fictie. Maar is alleen de beschrijving van de gebeurtenissen dan wel zuiver non-fictie? Of meer factfictie? Maar is factfictie dan niet meer een verhaal dat zich afspeelt rondom een waargebeurd iets dan dat je bepaalde gebeurtenissen aandikt? Of waar je alleen je verhaal op baseert? Want het eindresultaat zal toch zeker voor 75% verzonnen zijn, het “zo had het ook kunnen lopen”-idee.
Ondanks de inspiratie van afgelopen zomer, hou ik het er denk ik toch maar op dat ik fictie schrijf. Tijdens NaNo gewoon met de echte namen van de personen die erbij betrokken waren, om de flow van het schrijven niet te onderbreken; om te voorkomen dat Jantje halverwege het verhaal ineens Pietje wordt terwijl hij ook al Kareltje geweest was. En wanneer de tijd is aangebroken om de ruwe NaNo-versie te gaan bewerken tot een manuscript dat potentie heeft om uitgegeven te worden, dan is het nog vroeg genoeg om de hoofdpersonen andere namen te geven die ze onherkenbaar maken. Of nou ja… Onherkenbaar. Ik denk dat op de eerste pagina sowieso een dikke vette disclaimer komt:

“Overeenkomsten met bestaande personen en gebeurtenissen is louter toeval.”

Maar dat gelooft natuurlijk niemand.